Willem Cornelis Breethoff

Willem Cornelis Breethoff
Willem Cornelis Breethoff in Onze Musici (1898)
Willem Cornelis Breethoff in Onze Musici (1898)
Geboren 27 juni 1861
Overleden 21 september 1934
Beroep(en) hoornist
Ensemble(s) Concertgebouworkest
Portaal  Portaalicoon   Klassieke muziek

Willem Cornelis Breethoff (Amsterdam, 27 juni 1861 – aldaar, 21 september 1934) was een Nederlands hoornist.

Hij was zoon van muzikant Wilke Harmen Breethoff en Jacoba Caron. Grootvader Cornelis Breethoff was ook al muzikant. Hij trouwde met Wilhelmina Huussen en Maria Elisabeth Poestkoke. Zoon Louis Jacobus (van Wilhelmina) werd schrijver bij de Rijksverzekeringsbank. Hij werd begraven op Zorgvlied.

Hij kreeg zijn muziekopleiding van zijn vader W.H. Breethoff (1832-1904), die hoornist was in het Parkorkest en het orkest van Felix Meritis. Willem Cornelis kreeg vioolles van Jan Abels Tak. Van 1876 tot 1882 verbond Breethoff zich aan het Parkorkest. In 1882 stapte hij over naar Amsterdamse Orkest Vereniging. In het seizoen 1884-1885 nam wij weer plaats in het Parkschouwburgorkest en daarna weer naar de orkestvereniging van Frans Wedemeijer. In 1888 werd hij benoemd tot solohoornist van het Concertgebouworkest van Willem Kes. Hij gaf ook les aan de orkestschool van dat ensemble. In 1903 was hij betrokken bij de orkestopstand van musici tegen een al te grove Willem Mengelberg. In 1906 trad hij op tijdens de zogenaamde Promsconcerten in Londen. Hij kreeg te maken met een langdurig ziektebed.

Bronnen, noten en/of referenties
  • Onze Musici (1898), Nijgh & Van Ditmar
  • J.H. Letzer: Muzikaal Nederland 1850-1910. Bio-bibliographisch woordenboek van Nederlandsche toonkunstenaars en toonkunstenaressen - Alsmede van schrijvers en schrijfsters op muziek-literarisch gebied, 2. uitgaaf met aanvullingen en verbeteringen. Utrecht: J. L. Beijers, 1913, pagina 27
  • Geïllustreerd muzieklexicon, onder redactie van mr. G. Keller en Philip Kruseman, medewerking van Sem Dresden, Wouter Hutschenruijter, Willem Landré, Alexander Voormolen en Henri Zagwijn; uitgegeven in 1932/1949 bij J. Philip Kruseman, Den Haag; pagina 77